CIPROFLOXACINE 100 mg PCH
filmomhulde tabletten

1
1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Ciprofloxacine 100 mg PCH, filmomhulde tabletten.

2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING

Iedere tablet bevat 100 mg ciprofloxacine als ciprofloxacinehydrochloride.
Voor een volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.

3. FARMACEUTISCHE VORM

Filmomhulde tablet
Witte, biconvexe, ronde filmomhulde tabletten, met de inscriptie “CIP 100” op één zijde en onbedrukt aan de andere zijde.

4. KLINISCHE GEGEVENS

4.1 Therapeutische indicaties
Acute ongecompliceerde urineweginfecties bij vrouwen.
Men dient de officiële richtlijn betreffende het juiste gebruik van antibacteriële middelen in acht te nemen.

4.2 Dosering en wijze van toediening
De aanbevolen dosering is tweemaal daags 100 mg.
Bij de behandeling van ongecompliceerde lage urineweginfecties bij vrouwen is een 3-daagse behandelingskuur over het algemeen voldoende.

Verminderde nier- of leverfunctie
In geval van verminderde nier en/of leverfunctie hoeft de dosering van ciprofloxacine niet verlaagd te worden (enkelvoudige dosering van 100 mg ciprofloxacine), mits de aanbevolen dosering niet overschreden wordt.

Ouderen
Ouderen dienen een dosis te krijgen die afhankelijk is van de ernst van de ziekte en de creatinineklaring.

Wijze van gebruik

De tabletten moeten in zijn geheel met vloeistof worden ingenomen. Ze kunnen op elk gewenst moment worden ingenomen, onafhankelijk van de maaltijd. Inname op een lege maag versnelt de absorptie van het actieve bestanddeel.
Zuivelproducten met een hoog calciumgehalte (melk, yoghurt) kunnen de absorptie van ciprofloxacine verminderen.

4.3 Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor ciprofloxacine , andere geneesmiddelen van het chinolon-type of een van de hulpstoffen

- zwangerschap en borstvoeding (zie rubriek 4.6)
- bij patiënten met een voorgeschiedenis van stoornissen aan de pezen in verband met het gebruik van een fluorochinolon (zie rubriek 4.4)
- kinderen en opgroeiende adolescenten tot 17 jaar
- patiënten die gelijktijdig tizanidine gebruiken (zie rubriek 4.5).

4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Overgevoeligheids- en allergische reacties zijn in enkele gevallen voorgekomen na het eerste gebruik van ciprofloxacine. Wanneer dergelijke reacties voorkomen dient de behandeling met ciprofloxacine gestaakt te worden.
Gebruik bij patiënten met epilepsie en andere stoornissen van het centrale zenuwstelsel (CZS) Bij patiënten met epilepsie of andere beschadigingen van het centrale zenuwstelsel (zoals een verlaagde convulsiedrempel, een voorgeschiedenis van convulsies, een verminderde cerebrale doorbloeding, een veranderde hersenstructuur of een beroerte) dient ciprofloxacine met voorzichtigheid gebruikt te worden in verband met de mogelijkheid van bijwerkingen van het CZS.
Bijwerkingen van het CZS kunnen na het eerste gebruik van ciprofloxacine optreden. Depressie en psychoses hebben in enkele gevallen geleid tot zelfverminking. Wanneer dergelijke reacties voorkomen dient de behandeling met ciprofloxacine onmiddellijk gestaakt te worden.
Kristalurie gerelateerd aan het gebruik van ciprofloxacine is gemeld. Patiënten die ciprofloxacine krijgen moeten goed gehydrateerd worden, en een verhoogde alkaliteit van de urine moet worden vermeden.
Pseudomembraneuze colitis is een bijzondere vorm van enterocolitis die kan ontstaan na gebruik van antibiotica (in de meeste gevallen veroorzaakt door Clostridium difficile). Als tijdens of na de behandeling ernstige, persistente diarree ontstaat, dient de arts te worden geraadpleegd. Zelfs als de aanwezigheid van Clostridium difficile alleen maar vermoed wordt; dient de toediening van ciprofloxacine onmiddellijk gestaakt te worden en moet een geschikte behandeling gegeven worden.
Patiënten met een verminderde activiteit van glucose-6-fosfaatdehydrogenase, of bij wie dit in de familie voorkomt, hebben een verhoogde vatbaarheid voor hemolytische reacties met chinolonen, en daarom dient ciprofloxacine bij deze patiënten voorzichtig gebruikt te worden.


Ciprofloxacine moet ook voorzichtig gebruikt worden bij patiënten met aanzienlijke nier- of leverstoornissen.
Het gebruik van ciprofloxacine is zelden in verband gebracht met fotosensitiviteit. Toch dient de patiënt te worden aangeraden langdurige blootstelling aan zonlicht of ultraviolette straling tijdens de behandeling met ciprofloxacine te vermijden.
Tendinitis en/of peesrupturen (meestal van de achillespees) zijn waargenomen tijdens de behandeling met chinolon antibiotica. Deze reacties werden vooral waargenomen bij ouderen en patiënten die met corticosteroïden behandeld worden. Na de eerste tekenen van pijn of ontsteking moet de behandeling gestaakt worden, en de aangedane extremiteit mag niet belast worden. Als de symptomen van de
achillespees afkomstig zijn dient ruptuur van beide pezen voorkomen te worden (b.v. door het gebruik van een spalk voor beide achillespezen of ondersteuning van beide hielen) (zie rubriek 4.3).
Aangezien ciprofloxacine enigszins actief is tegen Mycobacterium tuberculosis, kunnen vals-negatieve culturen ontstaan als monsters verkregen zijn tijdens de ciprofloxacine behandeling.
Ciprofloxacine dient voorzichtig gebruikt te worden bij patiënten met myasthenia gravis.

Onderzoek bij onvolwassen dieren toonde aan dat ciprofloxacine artropathie in de belaste gewrichten kan veroorzaken. Bestudering van de gegevens uit het veiligheidsonderzoek bij patiënten jonger dan 18 jaar (voornamelijk patiënten met cystische fibrose) bracht echter geen tekenen van aan ciprofloxacine gerelateerde beschadiging van kraakbeen of gewrichten aan het licht.
Er is aangetoond dat ciprofloxacine bij onvolwassen dieren artropathie in de belaste gewrichten kan veroorzaken. Resultaten uit een gerandomiseerde dubbelblinde studie met betrekking tot het gebruik ciprofloxacine bij kinderen (Ciprofloxacine: n = 335, gemiddelde leeftijd = 6,3 jaar; vergelijkende groep: n = 349, gemiddelde leeftijd = 6,2 jaar; leeftijdsgrenzen 1 – 17 jaar) lieten het ontstaan van verwachte geneesmiddelgerelateerde artropathie zien (onderscheiden van gewrichtsgerelateerde klinische tekenen en symptomen) vanaf dag 42 van 7,2% en 4,6%. Vervolgens was het voorkomen van gewrichtsgerelateerde artropathie na 1 jaar 9,0% en 5,7%. De toename van verwachte geneesmiddelgerelateerde artropathie in de tijd was niet statistisch significant tussen de groepen.

Het gebruik van ciprofloxacine voor andere indicaties dan de behandeling van acute pulmonale verergering van cystische fibrose bij kinderen en adolescenten (5-17 jaar) veroorzaakt door Pseudomonas aeruginosa is niet onderbouwd d.m.v. klinisch onderzoek en de klinische gegevens zijn beperkt.
Fluorochinolonen worden in verband gebracht met verlenging van het QTc interval. Ciprofloxacine behoort tot de groep die een kleine kans geeft kans op tot deze bijwerking. Voorzichtigheid is geboden bij de behandeling van patiënten met een risico op “torsade de pointes” aritmie (zie rubriek 4.8).


4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Xanthinederivaten

Gelijktijdige toediening van ciprofloxacine en theofylline kan verhoogde plasmaconcentraties van theofylline veroorzaken. Dit kan leiden tot door theofylline veroorzaakte bijwerkingen, die in zeer zeldzame gevallen levensbedreigend zijn. Bij gelijktijdige toediening van theofylline moeten de plasmaconcentraties gecontroleerd en de dosis theofylline aangepast worden. Bij gelijktijdige toediening van ciprofloxacine en cafeïne of pentoxifylline zijn verhoogde serumconcentraties van deze xanthinederivaten gemeld.
CYP1A2
Ciporfloxacine remt CYP1A2 en kan derhalve een toename van de serumconcentratie veroorzaken van gelijktijdig toegediende middelen die gemetaboliseerd worden door dit enzym (bijv. theofylline, clozapine, tacrine, ropinirol, tizanidine). Het gelijktijdige gebruik van ciprofloxacine en tizanidine is gecontraïndiceerd (zie rubriek 4.3). Patiënten die enig ander geneesmiddel gelijktijdig gebruiken met ciprofloxacine gebruiken dat een substraat is voor dit isoenzym dienen nauwkeurig gecontroleerd te worden met betrekking tot tekenen van overdosering en het kan nodig zijn om de serumconcentraties, met name van theofylline, te bepalen.
Antacida, sucralfaat, ijzer, zink, calcium, magnesium, aluminium, didanosine, orale voedingsoplossingen, zuivelproducten
De absorptie van ciprofloxacine is verminderd als gelijktijdig ijzer, zink, sucralfaat of antacida en sterk gebufferde geneesmiddelen die magnesium, aluminium of calcium bevatten, worden toegediend. Dit geldt ook voor sucralfaat, antivirale geneesmiddelen die gebufferde didanosinepreparaten, orale voedingsoplossingen en grote hoeveelheden zuivelproducten (melk of vloeibare melkproducten zoals yoghurt) bevatten. Daarom dient ciprofloxacine hetzij 1 of 2 uur voor-, hetzij tenminste 4 uur na gebruik van bovengenoemde producten te worden toegediend. Deze restrictie geldt niet voor de groep van H2-receptorblokkerende antacida.

Gebufferde didanosinepreparaten
Er zijn klinisch belangrijke interacties gemeld met gebufferde didanosinepreparaten (zie de eerste alinea van deze rubriek).
Ciclosporine
Er werd een tijdelijke toename in de plasmaconcentratie van creatinine waargenomen als ciclosporine tegelijk met ciprofloxacine werd toegediend. De creatinine concentratie in het plasma dient bij deze patiënten regelmatig te worden gecontroleerd.

Glibenclamide
Bij gelijktijdige toediening van ciprofloxacine en glibenclamide kan het effect van glibenclamide worden versterkt.
Methotrexaat
Het renale tubulaire transport van methotrexaat kan geremd worden door gelijktijdig gebruik van ciprofloxacine, mogelijk leidend tot verhoogde plasmaspiegels van methotrexaat. Dit kan het risico op het ontstaan van met methotrexaat samenhangende bijwerkingen verhogen. Derhalve dienen patiënten die behandeld worden met methotrexaat nauwkeurig gecontroleerd te worden wanneer gelijktijdige behandeling met ciprofloxacine is geïndiceerd.

Metoclopramide
Metoclopramide versnelt de absorptie van ciprofloxacine. De maximale plasmaconcentratie wordt zodoende sneller bereikt. De biologische beschikbaarheid van ciprofloxacine wordt niet beïnvloed.

Mexiletine
Gelijktijdige toediening van ciprofloxacine en mexiletine kan leiden tot verhoogde concentraties van mexiletine.

NSAID´s
Onderzoek bij dieren heeft aangetoond dat gelijktijdige toediening van zeer hoge doses van een chinolon en bepaalde niet-steroïdale ontstekingsremmers (NSAID’s) (maar geen acetylsalicylzuur) convulsies kan veroorzaken.
Orale anti-coagulantia
Ciprofloxacine kan, net als andere chinolonen, het effect van coumarine derivaten waaronder warfarine, versterken. In geval van gelijktijdig gebruik van deze middelen dienen de prothrombinetijd (PT) of andere geschikte coagulatie testen te worden bepaald. Indien nodig dient de orale dosering van de anticoagulantia aangepast te worden.

Fenytoïne
Gelijktijdige toediening van ciprofloxacine en fenytoïne kan leiden tot dusdanig verhoogde of verlaagde serumconcentraties van fenytoïne dat controle van de concentraties wordt aanbevolen.


Premedicatie
Het verdient aanbeveling om premedicatie met opiaten (b.v. papaverine), of premedicatie met opiaten en anticholinergica (zoals atropine of hyoscine) niet tegelijk met ciprofloxacine toe te passen, aangezien de serumconcentraties van ciprofloxacine verlaagd worden.
Het is aangetoond dat gelijktijdige toediening van ciprofloxacine en premedicatie met benzodiazepine geen invloed heeft op de plasma ciprofloxacine concentraties. Aangezien echter een verminderde klaring van diazepam met een verlengde halfwaardetijd is gemeld bij gelijktijdige toediening van ciprofloxacine en diazepam, en in geïsoleerde gevallen met midazolam, wordt zorgvuldige controle van de benzodiazepine behandeling aanbevolen.

Pro benecide
Probenecide remt de renale excretie van ciprofloxacine, waardoor een verhoogde plasmaconcentratie van ciprofloxacine ontstaat.
Ropinirol
Er is kans op een verhoogde plasmaconcentratie van ropinirol met mogelijke toegenomen bijwerkingen. Bij gebruik van deze combinatie kan uitgebreidere klinische controle en een dosisaanpassing van ropinirol nodig zijn.

4.6 Zwangerschap en borstvoeding
(zie rubriek 4.3)
Gebruik tijdens de zwangerschap is gecontraïndiceerd. Net als voor andere chinolonen is van ciprofloxacine aangetoond dat het artropathie veroorzaakt bij onvolwassen dieren. Daarom is het gebruik tijdens de zwangerschap gecontraïndiceerd.

Toediening aan moeders die borstvoeding geven is gecontraïndiceerd, aangezien chinolonen bij therapeutische doseringen in de moedermelk worden uitgescheiden in hoeveelheden waarvan verwacht kan worden dat ze invloed op de zuigeling hebben.

4.7 Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Ciprofloxacine heeft een kleine tot matige invloed op de rijvaardigheid en het vermogen om machine te bedienen.
Ciprofloxacine kan het reactievermogen dusdanig veranderen dat de rijvaardigheid en het vermogen om machines te gebruiken of veilig te werken worden verminderd. Dit geldt vooral aan het begin van de behandeling, als de dosis wordt verhoogd, wanneer op andere medicijnen wordt overgegaan en als tegelijkertijd alcohol wordt gebruikt.


Bijwerkingen
Bij 5-14% van de patiënten die ciprofloxacine kregen, werden bijwerkingen gemeld.
De meest frequente bijwerkingen zijn misselijkheid, diarree en uitslag.
Bijwerkingen worden gerangschikt naar mate van voorkomen: vaak (>1/100, <1/10); soms ((>1/1.0000, <1/100), zelden (>1/10.000, <1/1.000), zeer zelden (<1/10.000).

De volgende bijwerkingen zijn waargenomen:

Infecties en parasitaire aandoeningen
Soms Monoliasis.
Zelden
Monoliasis (oraal), vaginale monoliasis.
Zeer zelden
Monoliasis (gastro-intestinaal).

Bloed- en lymfestelselaandoeningen
Soms
Eosinofilie, leukocytopenie
Zelden
Anemie, leukopenie (granulocytopenie), leukocytose, trombocytopenie, trombocytemie (trombocytose).
Zeer zelden
Hemolytische anemie, agranulocytose, pancytopenie (levensbedreigend), beenmergdepressie (levensbedreigend).

Immuunsysteemaandoeningen
Zelden
Allergische reactie, anafylactoïde (anafylactische) reactie, dyspnoe, oedeem in de larynx.
Zeer zelden
Shock (anafylactische/anafylactoïde reacties die zeer zelden kunnen verergeren tot levensbedreigende
shock), serum-ziekte-achtige symptomen, angio-oedeem, pruritus, rash.

Voedings- en stofwisselingsstoornissen
Soms Anorexia.
Zelden Hyperglykemie.


Psychische stoornissen en zenuwstelselaandoeningen
Soms
Hoofdpijn, duizeligheid, vermoeidheid, agitatie, verwardheid, smaakverandering (meestal reversibel na staken van de behandeling).
Zelden
Hallucinatie, paresthesie (perifere paralgesie), abnormale dromen (nachtmerries), depressie, tremor,
convulsies, hypesthesie, somnolentie, verergering van de symptomen van myasthenie gravis.
Zeer zelden
Grand-mal convulsie, onstabiele gang, psychotische reacties (soms met kans op zelfverminking),
verhoogde intracraniale druk, ataxie, hyperesthesie, hypertonie, parosmie (aangetaste reuk), anosmie (gewoonlijk reversibel na staken van de behandeling), migraine, angst, verlies van smaak (aangetaste smaak).

Oogaandoeningen
Zeer zelden
Verstoord gezichtsvermogen (visuele stoornissen), diplopie, chromatopsie.

Evenwichtsorgaan- en ooraandoeningen
Zeer zelden
Tinnitus, voorbijgaand verlies van gehoorvermogen (vooral hoge frequenties).

Hart- en bloedvataandoeningen
Zelden
Tachycardie, syncope (flauwvallen), vasodilatatie (opvliegingen), hypotensie.
Zeer zelden
Vasculitis (petechiae, hemorrhagische bullae, papulae, korstvorming); ventriculaire aritmie, “torsade de
pointes”, verlenging van het QT interval (dit werd met name waargenomen bij patiënten met meerdere risicofactoren met betrekking tot verlenging van het QT interval (zie rubriek 4.4)).

Maagdarmstelselaandoeningen
Vaak
Misselijkheid, diarree.
Soms
Braken, dyspepsie, flatulentie, buikpijn.
Zelden
Dysfagie, pseudomembraneuze colitis (zie rubriek 4.4), pancreatitis.
Zeer zelden
Levensbedreigende pseudomembraneuze colitis met mogelijke fatale afloop (zie rubriek 4.4).

Lever- en galaandoeningen
Soms
Bilirubinemie.
Zelden
Geelzucht, cholestatische geelzucht, levernecrose (in zeldzame gevallen verergering tot levensbedreigende leverbeschadiging).
Zeer zelden Leverontsteking.

Huid- en onderhuidaandoeningen
Vaak
Rash.
Soms
Pruritis, maculopapulaire rash, urticaria.
Zelden
Fotosensitiviteit, erythema multiforme, erythema nodosum.
Zeer zelden
Stevens-Johnson syndroom, epidermale necrolyse (Lyell syndroom), geneesmiddelgerelateerde reactie,
petechia.

Bot-, skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen
Soms Artralgie
Zelden
Myalgie, gewrichtsbeschadiging (opzwelling van de gewrichten), pijn in de ledematen, rugpijn, myasthenie.
Zeer zelden
Spiertrekkingen, tendinitis (met name Achillespees tendinitis waaronder tendosynovitis), gedeeltelijke of
volledige peesscheuring (met name Achillespees)(zie rubriek 4.4).

Nier- en urinewegaandoeningen
Zelden
Acute nierfalen, abnormale nierfunctie, hematurie, kristalurie, interstitiële nefritis.

Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen
Soms
Asthenie, (algemeen gevoel van zwakte, vermoeidheid).
Zelden
Pijn, pijn op de borst, zweten, koorts, oedeem (perifeer, vasculair, gezicht).

Onderzoeken
Soms
Verhoging SGOT waarde, verhoging SGPT waarde, abnormale leverfunctietesten, verhoging van
alkalische fosfatase, verhoging creatinine, verhoging van ureum.
Zelden

Veranderde protrombine waarden.
Zeer zelden
Verhoogd amylase, verhoogd lipase.
4.9 Overdosering
Toxiciteit
Er is weinig ervaring met overdosering, maar het wordt beschouwd als laag toxisch.


Symptomen
Duizeligheid, tremor, hoofdpijn, vermoeidheid, toevallen, hallucinaties, verwardheid, maagdarmklachten, lever- en nierafwijkingen, kristalurie, hematurie.

Behandeling
Bij een acute en zeer grote overdosering is reversibele nierbeschadiging waargenomen. Daarom wordt maaglediging aanbevolen. Actieve kool, Mg- of Ca-bevattende antacida worden toegediend om de absorptie van ciprofloxacine te verminderen. De patiënt dient zorgvuldig geobserveerd te worden en zowel een symptomatische als een ondersteunende behandeling te krijgen. De nierfunctie dient gecontroleerd te worden. Bij hemodialyse of peritoneaaldialyse wordt slechts een bescheiden hoeveelheid ciprofloxacine (< 10 %) geëlimineerd. De hydratatie moet voldoende zijn om de kans op kristalurie te minimaliseren.
Verlenging van het QTc interval is afhankelijk van de dosering, derhalve kan verlenging van het QTc interval optreden in geval van overdosering.

5. FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN

5.1 Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische groep: Fluorochinolonen
ATC code: J01M A02

Activiteit
Ciprofloxacine is een synthetisch 4-chinolonderivaat met antibacteriële eigenschappen uit de fluorochinolongroep.

Werkingsmechanisme
Als fluorochinolon met antibacteriële eigenschappen heeft ciprofloxacine invloed op het DNA-DNA-gyrasecomplex en topo-isomerase IV.

Breekpunten EUCAST: Uitzonderingen
Acinetobacter spp., Staphylococcus spp.: Streptococcus pneumoniae:
Haemophilus influenzae, Moraxella catarrhalis: Neisseria gonorrhoeae, Neisseria meningitidis:
S ~ 0,5 mg/l; R > 1 mg/l S ~ 1 mg/l; R > 1 mg/l
S ~ 0,03 mg/l; R > 0,06 mg/l S ~ 0,5 mg/l; R > 0,5 mg/l S ~ 0,03 mg/l; R > 0,06 mg/l


Resistentiemechanisme
In vitro onderzoek heeft aangetoond dat resistentie tegen ciprofloxacine meestal het gevolg is van mutaties in het bacteriële topo-isomerase en gewoonlijk langzaam en geleidelijk ontstaat (‘multiple-step’ type). Overdraagbare plasmagemediteerde chinolon resistentie is waargenomen in enkele chinolonresistentie klinische vormen van E-coli en Klebsiella spp.
Kruisresistentie tussen fluorochinolonen kan optreden als het mechanisme van resistentie het gevolg is van mutaties in bacterieel gyrase. Enkelvoudige mutaties hoeven echter geen klinische resistentie tot gevolg te hebben, maar meervoudige mutaties veroorzaken meestal wel klinische resistentie voor alle actieve stoffen binnen deze klasse.
Impermeabilitieit en/of resistentiemechanismen waarbij de actieve stoffen via de ‘efflux pump’ worden verwijderd hebben een variabel effect op de bacteriële gevoeligheid voor fluorochinolonen, die afhangt van de fysisch-chemische eigenschappen van de diverse actieve stoffen binnen de klasse en van de affiniteit van de transportsystemen voor elk van die actieve stoffen.

Gevoeligheid
De prevalentie van de verkregen resistentie kan bij een aantal soorten variëren per locatie en in de tijd. Het is daarom belangrijk informatie te verkrijgen over lokale resistentiepatronen, vooral als ernstige infecties behandeld moeten worden.

Normaal gevoelige soorten
Gramnegatieve bacteriën
Citrobacter freundii
Enterobacter spp.
Escherichia coli
Morganella morganii
Proteus mira bilis
Proteus vulgaris
Pro videncia spp.

Soorten waarvoor een verkregen resistentie een probleem kan zijn Grampositieve bacteriën
Staphylococcus aureus (gevoelig voor methicilline) Staphylococcus aureus (resistent voor methicilline)* Streptococcus agalactiae
Gramnegative bacteriën
Acinetobacter spp.
Klebsiella spp.
Pseudomonas aeruginosa
Serratia spp.

Inherent verbonden resistente organismen Grampositieve aërobe bacteriën
Enterococcus spp
Gramnegatieve aërobe bacteriën
Stenotrophomonas maltophila
* MRSAs zijn zeer vaak resistent voor ciprofloxacine daarom dient ciprofloxacine niet gebruikt te worden bij de behandeling van te verwachten of bekende MRSA infecties, tenzij bekend is dat het organisme gevoelig is.



5.2 Farmacokinetische eigenschappen

Absorptie
Na orale toediening wordt ciprofloxacine voornamelijk uit het duodenum en het bovenste gedeelte van het jejunum geabsorbeerd, en maximale serumconcentraties worden binnen 60-90 minuten bereikt. Na enkelvoudige doseringen van 250 mg en 500 mg zijn de Cmax-waarden respectievelijk ongeveer 0,8-2,0 mg/l en 1 ,5-2,9 mg/l. De absolute biologische beschikbaarheid is ongeveer 70 tot 80%. Cmax en de AUC-waarden nemen proportioneel toe met de dosis.
Inname van voedsel (behalve zoals genoemd in rubriek 4.5) heeft geen effect op het plasmaconcentratieprofiel van ciprofloxacine.

Distributie
Het ‘steady-state’ distributievolume van ciprofloxacine is 2-3 l/kg. Aangezien de eiwitbinding van ciprofloxacine laag is (20-30%) en de stof voornamelijk in niet-geïoniseerde vorm in het bloedplasma aanwezig is, kan vrijwel de gehele hoeveelheid van de toegediende dosis vrij diffunderen naar de extravasale ruimte. Hierdoor kunnen de concentraties in bepaalde lichaamsvloeistoffen en weefsels aanzienlijk hoger zijn dan de overeenkomstige serumconcentraties.

Metabolisme/Eliminatie
Ciprofloxacine wordt hoofdzakelijk in onveranderde vorm uitgescheiden, voornamelijk in de urine. De renale klaring ligt tussen 3 en 5 ml/min/kg, en de totale klaring is 8-10 ml/min/kg. Zowel glomerulaire filtratie als tubulaire secretie spelen een rol bij de eliminatie van ciprofloxacine.

Er werden lage concentraties van 4 metabolieten aangetroffen: desethyleenciprofloxacine (M 1), sulfociprofloxacine (M 2), oxociprofloxacine (M 3) en formylciprofloxacine (M 4). M 1 tot M 3 vertonen een antibacteriële activiteit die vergelijkbaar is met of kleiner is dan die van nalidixinezuur. M 4, waarvan de hoeveelheid het laagst is, heeft een antimicrobiële activiteit die sterk overeenkomt met die van norfloxacine.
Excretie na orale toediening (in % van de ciprofloxacinedosis)

urine
faeces
Ciprofloxacine
44,7
25,0
Metabolieten
11,3
7,5

De halfwaardetijd van ciprofloxacine ligt tussen 3 en 5 uur, zowel na orale als na intraveneuze toediening.


Aangezien ciprofloxacine niet alleen via de nieren wordt uitgescheiden, maar ook voor een groot deel via de darm, moet de nierfunctie aanzienlijk verminderd zijn voordat er toename in de serumeliminatiehalfwaardetijden tot 12 uur worden waargenomen.

5.3 Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek

Gewricht tolerantiestudies
Net als andere gyraseremmers kan ciprofloxacine gewrichtsbeschadiging veroorzaken bij onvolwassen dieren. De mate van kraakbeen beschadiging varieert afhankelijk van leeftijd, middel en dosering; de beschadiging kan beperkt worden door de gewrichten niet te belasten. Studies met volwassen dieren (ratten, honden) lieten geen kraakbeen beschadigingen zien. In een studie met jonge Beagle honden veroorzaakte ciprofloxacine ernstige gewrichtsveranderingen na een behandeling van twee weken met therapeutische doses, welke na 5 maanden nog zichtbaar waren.

Andere preklinische effecten werden alleen waargenomen na blootstelling aan hoeveelheden die ver boven de maximale hoeveelheden bij de mens lagen, zodat op basis van de gegevens bij dieren geen bezorgdheid voor de veiligheid bij de mens nodig is.

6. FARMACEUTISCHE EIGENSCHAPPEN
6.1 Lijst van hulpstoffen

Tabletkern: microkristallijne cellulose, povidon K-30, natriumcroscarmellose, colloïdaal siliciumdioxide, magnesiumstearaat.
Film-coating: hypromellose, titaniumdioxide (E171), macrogol 400.

6.2 Gevallen van onverenigbaarheid
Niet van toepassing.

6.3 Houdbaarheid
3 jaar.

6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Dit geneesmiddel behoeft geen speciale bewaarcondities.


6.5 Aard en inhoud van de verpakking
Transparante of wit opake PVC/PVDC/Aluminium doordrukstrip in kartonnen doos. Verpakgroottes: 6, 10 en 20 filmomhulde tabletten. Ziekenhuisverpakkingen van 160 filmomhulde tabletten.
Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.

6.6 Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies Geen bijzondere vereisten.

7. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Pharmachemie BV Swensweg 5
Postbus 552
2003 RN Haarlem

8. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN RVG 34323, filmomhulde tabletten 100 mg.

9. DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING

10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST 0207.2v. HH